Voor de politiek gaat het bij sociale zekerheid altijd maar om één ding: de hoogte van de uitkeringen. Die kunnen best omlaag, want dan is er ook nog best van rond te komen en dat zet mensen tenminste aan om zich in te spannen weer terug te keren naar de arbeidsmarkt. En we moeten nu eenmaal allemaal de broekriem aanhalen.
Zo is het denken ongeveer.
Vergeten wordt dan, dat sociale zekerheid vooral iets is dat degenen betreft die nog wèl een baan hebben. Heb je die niet meer, dan heb je een uitkering. Dat is wat anders dan sociale zekerheid. Daarmee bedoelen we namelijk dat je jezelf geen zorgen hoeft te maken over je financiële bestaan, mocht er met je baan iets mis gaan. Nederlanders hadden in het verleden sociale zekerheid. Die zorgde ervoor dat in tijden van tegenspoed de bestedingen op peil bleven: je mocht dan onzeker zijn over of je straks nog wel je baan had, maar je had in ieder geval dan nog geld. Je kon dus gewoon doorgaan met het uitgeven ervan.
Dat nu, is door de politiek drastisch aangepakt: wie geen werk heeft, zal ook geen geld meer uitgeven, lijkt het motto. En de verstandige burger, die nu anticipeert op mogelijk toekomstig baanverlies, blijft maar één rationeel pad over om te kiezen: zoveel mogelijk geld zelf oppotten voor de eventuele magere tijden.
En die tijden worden mager, dat is wel duidelijk, met het ongekend lage consumentenvertrouwen waar de economie nu mee kampt. Iets dat veel politici zien als een soort onheil van buitenaf: nu gaat het al zo slecht en nu hebben we daar bovenop nog de pech van een zeldzaam laag consumentenvertrouwen. Analyse waar dit vandaan komt, zie je vreemd genoeg eigenlijk niet.
En dus gaan we maar weer vrolijk de volgende ronde bezuinigingen inzetten: wat kan er nog van de sociale zekerheid af?